7 maart 2024

Astrid Sy over Noem geen namen

Bij de Tweede Wereldoorlog denk je vast vooral aan kamp Westerbork en oude mensen die vertellen over hun ervaringen. Maar in die tijd waren juist veel jongeren bij de oorlog betrokken! Astrid Sy neemt je in Noem geen namen mee in de levens van enkele jonge vrouwen die betrokken waren bij de redding van honderden Joodse kinderen.

Noem geen namen is een boek dat je aan het denken zet over keuzes en moed en daardoor geschikt is voor young adults én ouder. Hoofdpersonen zijn de Joodse meisjes Rosie, Judith en Betje die in 1942-43 permanent in de Crèche van de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam werken en de studentes Kaat en Josephine. In en rond de hoofdstad waren twee studentengroepen actief in het verzet. Door samenwerken redden ze met gevaar voor eigen leven vele Joodse kinderen en brachten hen verspreid door Nederland onder. Een verhaal over moedige vrouwen.

Hoe ben je bij dit verhaal gekomen, waarom ‘moest’ je het schrijven?
‘Ik stuitte op dit verhaal door mijn stage bij Yad Vashem. Op mijn eerste dag kreeg ik een artikel uit Vrij Nederland toegeschoven dat ik in het Engels moest vertalen. Het ging over de redding van Joodse kinderen uit de Hollandsche Schouwburg, alle betrokkenen bij het verzet waren geïnterviewd. Ik wist niet wat ik las! Was dit echt gebeurd? Tot dat moment was ik minder bezig geweest met de moderne geschiedenis, maar de persoonlijke ervaringen uit dit verhaal raakten me erg. Het waren jonge vrouwen, van mijn leeftijd toen! Dat vond ik echt bizar. Het verhaal is me sindsdien bijgebleven. Ik associeerde de oorlog met volwassenen, ik zag onbewust geen twintigjarigen voor me. Maar in de Tweede Wereldoorlog waren juist veel jongeren betrokken. Kijk maar naar de foto’s van soldaten, er werden allemaal jonge fitte jongens opgeroepen! Hoe kwamen studenten in het verzet terecht? Daar bleef ik over nadenken. Terug in Nederland zocht ik contact met een van de vrouwen. Toen wist ik het zeker: hier zit een verhaal in dat uitgeschreven moet worden! Gek genoeg was het toen nog alleen een project voor mezelf, ik dacht nog niet aan een boek.’

Het is niet gemakkelijk om het leven tijdens de oorlog te beschrijven, omdat je het zelf niet hebt meegemaakt. Hoe heb je dat aangepakt?
‘Ik heb me helemaal vastgezogen in die wereld. Hoe voel je je als de oorlog in je land is uitgebroken? Ben je bang? Het voelde als een grote zoektocht. Voor veel Nederlanders ging in de eerste oorlogsjaren het leven zo normaal mogelijk door en raakten de gebeurtenissen hen niet direct persoonlijk. Toch zeiden sommigen “nee, zo kan het niet langer”.
‘Soms gebeurde er plotseling iets verschrikkelijks, zoals een razzia om de hoek, en besloot iemand dat hij tegen bizarre regels moet vechten, moet opstaan voor anderen. Het gaat zoals één van de personages zegt: “Het is telkens iets kleins. Een verbod hier, een wet daar. Je staat erbij, wachtend tot je iets goeds kunt doen. Maar je maakt het moment zelf.” Als ze die keus gemaakt hadden, konden ze niet meer terug. Zouden die studentes met Joodse kinderen door het land gereisd zijn als ze van tevoren wisten hoeveel risico’s het zou opleveren?
‘Een van de vrouwen op wie het verhaal is gebaseerd, is verzetsvrouw Gisela Söhnlein. Zij is opgepakt en via kamp Vught in kamp Ravensbrück beland. Als je haar daarover hoort vertellen, gaat het vaak in de derde persoon, alsof ze het over iemand anders heeft. Het lijkt er bijna op dat ze het in het kamp gezellig maakten, terwijl ik uit andere literatuur weet dat het daar een hel was. Het was voor mij lastig om door die beschermlaag te prikken en bij de emotie te komen. Dat gold ook voor de Joodse personages. Ik wilde hen met respect beschrijven en daarom heb ik ook de namen en karakters veranderd, want hoe kan ik weten hoe de vervolging voor hen écht voelde?’

Je bent presentator bij het tv-programma Andere Tijden en onderzoeker bij het Nationaal Holocaust Museum. Heeft dit werk je geholpen bij het boek?
‘Toen ik bij het Holocaust Museum solliciteerde, had ik het verhaal in de basis af. Het museum bevindt zich in de gebouwen van de Hollandsche Schouwburg en de Kweekschool (naast de voormalige Crèche) aan de Plantage Middenlaan. Toevallig was ik met precies hetzelfde onderwerp bezig. Dat was dus perfect: ik bevond me op het historische terrein in mijn boek! Ik had toen toegang tot bronnen die me meer vertelden over bijvoorbeeld de werkkamerinrichting van de directrice van de Crèche, of welke kleur de kinderstoelen hadden. Met deze details zag ik het veel beter voor me. Hierdoor moest ik soms wel aanpassingen doen, omdat een gang of kamer op de plattegrond veel smaller was dan in mijn hoofd. Ik heb zoveel mogelijk geprobeerd de werkelijkheid te volgen, maar op een gegeven moment merkte ik dat het verhaal met alle personen en ontsnappingsmogelijkheden te groot en dus onleesbaar werd. Daarom heb ik de Kweekschool weggelaten uit het boek. Het is ook onmogelijk om al die tientallen kinderverzorgsters die in die korte tijd in de Crèche werkten in het boek te stoppen. Soms was het schrijven een grote struggle, want ik wil als historica recht doen aan de gebeurde dingen.’

Astrid Sy, Noem geen namen, uitgeverij Luitingh-Sijthoff, 448 blz., 2021, 9789024592623.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *