Enkele jaren geleden was er tijdens het literatuurfestival Winternachten een gesprek te beluisteren met onder meer Prof. Soortkill over straattaal. Preciezer nog: het Smibanese, de taal van de Bijlmer. Daar kwamen vele toehoorders inclusief ik erachter dat straattaal meer is dan zomaar een jongerentaal of juist geen criminele groepstaal, maar dat het geschiedenis in zich meedraagt en dat de sprekers veelal goede beheersers van een andere moedertaal zijn.
Hoe is taal in ontwikkeling; hoe ziet straattaal eruit in het Nederlands; wat is hét Nederlands eigenlijk? Enkele vragen die taalwetenschapper Khalid Mourigh stelt en met anekdotes en praktijkvoorbeelden beantwoordt. Denkend aan Hollands is een verzameling verhalen vol taalkundige wetenswaardigheden.
De auteur heeft zijn eigen perspectief op en achtergrond in taalgebruik gescheiden van het door hem gevoerde wetenschappelijke taalonderzoek in de delen ‘mijn taal’ en ‘de taal’. Hij wil taalvariatie laten zien, niet de lezer ervan overtuigen dat variatie geaccepteerd moet worden, “want de taalgebruiker deelt om ideologische redenen taalgebruik op in goed en fout”.
Zijn eigen talige achtergrond bestaat uit opgroeien in een Nederlandse omgeving met meerdere Marokkaanse elementen. Thuis werd Nederlands en Tamazight (verzamelnaam voor noordelijke Berbertalen) gesproken, in de Koranles en op school werd Standaardarabisch geschreven wat in het Marokkaans-Arabisch werd uitgelegd. De context voor deze rijke taalopvoeding ligt in het gastarbeiderschap van zijn vader die in de Papendrechtse omgeving terecht was gekomen. Mourigh vertelt daarom ook over het Alblasserwaards van de buurman met zijn soms onverstaanbare klinkerveranderingen.
In zijn latere baan als onderzoeker aan de universiteit (nadat hij een promotieonderzoek voltooid had) startte hij een onderzoek naar de Marokkaanse invloed op jongerentaal. Juist vanwege zijn culturele achtergrond en kennis van het Tamazight en Arabisch zou hij makkelijker contact leggen met jongeren. Op anekdotische wijze lees je hoe dat niet altijd vloeiend gaat (leeftijd speelt mee) maar dat hij wel eenvoudiger dan een witte Nederlander kan vragen naar herkomst van familie. Context, context!
Hoe je taal gebruikt met/tegen de mensen om je heen, hangt altijd samen je identiteit(en). Soms gebruikt een jongerengroep een accent om zich tegen een andere af te zetten (een grensmarkeerder), of een dorpsinwoner geeft er zijn afkomst mee aan, of iemand spreekt bewust Standaardnederlands omdat anderen het onbewuste(?) vooroordeel hebben dat dialectsprekers dom zijn. Dat stereotype wordt, voor de duidelijkheid, weersproken door taalkundigen: meertaligheid zorgt voor lenigheid in de hersenen.
Lenigheid uit zich ook in jongerentaal/straattaal. Een linguïstisch kenmerk is het omdraaien van medeklinkers of lettergrepen die na verloop van tijd zelfs opnieuw gewisseld kunnen worden met een nieuwe betekenis tot gevolg. Daarbij komen woorden niet alleen uit het Berbers, maar veelal ook uit het Sranantongo/Surinaams (wat in feite ook weer een verzameling talen en culturen is).
Wat hier beschreven staat is maar een fractie uit de verhalen. Zo bewandelt de lezer een taalcursus die bestaat uit Mourighs eigen omgang met en blik op de taal. Zoals hij zelf schrijft: het is een deel van de talige werkelijkheid die in Denkend aan Hollands aan bod komt. Ik ben geïnteresseerd in volgende onderzoeken van Mourigh, voor nu staat zijn eerste boek De gast uit het Rifgebergte als te lezen genoteerd.
Khalid Mourigh, Denkend aan Hollands. Wat taal zegt over wie we zijn, Cossee, 2025, 160 blz., 9789464521962.